U bent hier
Arm Vlaanderen
Overmorgen is het precies honderd jaar geleden dat de Aalsterse volksschrijver Louis Paul Boon geboren werd. Om dat te vieren zal in de heruitgave van zijn verzameld werk een nieuwe stap worden gezet met de publicatie van zijn literaire testament, Het Geuzenboek. Vlaanderens grootste schrijver schreef zijn laatste historische roman over dezelfde periode als het debuut van Vlaanderens bekendste schrijver. Want ook Hendrik Conscience schreef 't Wonderjaer over de Tachtigjarige Oorlog.
Boon zet zich echter fel af tegen de droomwereld die Conscience in zijn oeuvre creëerde en waarin de gewone Vlaming zich kon verliezen tussen de schone jonkvrouwen en de edele ridders. Boon beschrijft de opstand van de onderdrukte, kleine man tegen de almacht van Kerk en staat. Een vrijheidsstrijd die helaas verraden werd door de eigen elite, die eigenlijk niets wilde veranderen en daardoor uitblonk in lafheid en besluiteloosheid. De mislukking van de opstand zou volgens Boon het lot van Vlaanderen bezegelen: de moderniteit zou hier nooit ingang vinden. 'En Vlaanderen was overwonnen en stierf, en alle Geuzen waren er uitgeroeid, amen en uit', is de veelzeggende slotzin van het boek.
Louis Paul Boon levert daarmee de sociaaldemocratische versie van een bijzonder hardnekkige mythe van de Vlaamse Beweging. Geen enkele boektitel heeft zich zo diep genesteld in de collectieve psyche van de Vlaamsgezinden als Arm Vlaanderen, de dubbelroman door de schoonbroers Reimond Stijns en Isidoor Teirlinck, over de geestelijke benepenheid van het 19de-eeuwse Vlaanderen tegen de achtergrond van de toenmalige schoolstrijd. De Vlaamse Beweging heeft van meet af aan de mythe omarmd dat de materiële en intellectuele achterstand van Vlaanderen in de 19de eeuw terug te voeren was op de (eerste) scheiding der Nederlanden. De val van Antwerpen in 1585 is daarbij het symbool bij uitstek.
Toen een kleine studentenvereniging aan de toenmalige Antwerpse Ufsia in 1985 het waanzinnige idee uitvoerde om de gigantische Stadsfeestzaal (toen nog geen shoppinghal) te huren voor de 400ste herdenking, liep die zaal tot ieders verbazing stampvol. Zo diep is het idee geïnternaliseerd dat Vlaanderen in de 16de eeuw beroofd werd van zijn volledige elite en dat het die klap nooit meer te boven kwam.
Historisch onderzoek haalde die mythe nochtans onderuit. De Zuidelijke Nederlanden kregen natuurlijk een grote klap. Voor de scheiding waren zij het onbetwiste centrum van de wereld en die positie zouden ze nooit meer herwinnen. Vooral de uittocht van vakwerklieden was een zware aderlating, zij zouden de Noordelijke Nederlanden op weg zetten naar een grote bloei in de gouden 17de eeuw. Maar het beeld van een totale, tot in de eeuwigheid doorwerkende braindrain uit Vlaanderen is echt wel schromelijk overdreven.
Het beeld paste echter wonderwel in het discours dat de Vlaamse Beweging in de 19de eeuw moest opbouwen. De sociaal-economische elite van Vlaanderen was in die periode grondig verfranst. Wie de sociale ladder opging, deed dat vanaf het middelbaar onderwijs in het Frans. De vorming van een tegenelite die de eigen taal zou gebruiken, vergde op dat moment zelfs nog de beslissing of dat dan een particuliere taal zou zijn, eigen aan de Zuidelijke Nederlanden, dan wel het noordelijke Nederlands. Men koos voor het tweede.
Het gevolg daarvan was echter dat een nieuwe mythe het beeld van een arm Vlaanderen verder zou gaan voeden: Vlamingen met intellectueel talent zijn aangewezen op het Noorden voor hun ontplooiing. Hugo Claus koesterde bijvoorbeeld dat verhaal over zichzelf, ook al stemde het niet met de werkelijkheid overeen. Daarom bleef het zelfbeeld van Vlaanderen zo hardnekkig dat van een cultureel onderontwikkelde, antimoderne natie. Zelfs na de economische vlucht vooruit vanaf de jaren 1960. Dat is wat de jonge literatuurwetenschapper Kevin Absillis de 'vloek van Arm Vlaanderen' noemt. De restanten van de oude, Belgische elite in Vlaanderen hebben hun misprijzen voor 'het Vlaams' sindsdien met veel moeite leren te beheersen.
Maar de nieuwe elite focuste met de verworven materiële rijkdom van Vlaanderen nog meer op de vermeende geestelijke armoede ervan. Wie cultureel iets meent te betekenen, wentelt zich meestal in spot en deernis voor Arm Vlaanderen. Op weinig plaatsen heeft de culturele elite dan ook zoveel dedain voor de populaire volkscultuur als bij ons. Het is dus jammer dat honderd jaar Boon niet wordt aangegrepen om de mythe van Arm Vlaanderen eens grondig tegen de lamp van de deconstructie te houden. Zou het iets te maken hebben met de selectieve (in)attentie van de 21ste-eeuwse beeldenstormers?